Dutch
Detailed Translations for poogt from Dutch to Swedish
pogen:
Conjugations for pogen:
o.t.t.
- poog
- poogt
- poogt
- pogen
- pogen
- pogen
o.v.t.
- poogde
- poogde
- poogde
- poogden
- poogden
- poogden
v.t.t.
- heb gepoogd
- hebt gepoogd
- heeft gepoogd
- hebben gepoogd
- hebben gepoogd
- hebben gepoogd
v.v.t.
- had gepoogd
- had gepoogd
- had gepoogd
- hadden gepoogd
- hadden gepoogd
- hadden gepoogd
o.t.t.t.
- zal pogen
- zult pogen
- zal pogen
- zullen pogen
- zullen pogen
- zullen pogen
o.v.t.t.
- zou pogen
- zou pogen
- zou pogen
- zouden pogen
- zouden pogen
- zouden pogen
diversen
- poog!
- poogt!
- gepoogd
- pogend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
pogen (beogen; streven; ambitie; aspiratie; azen; aansturen op; doel; intentie; trachten; streven naar)
Translation Matrix for pogen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
anstränga sig | aansturen op; ambitie; aspiratie; azen; beogen; doel; intentie; pogen; streven; streven naar; trachten | |
strida för | aansturen op; ambitie; aspiratie; azen; beogen; doel; intentie; pogen; streven; streven naar; trachten | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
anstränga sig | pogen; proberen; trachten | |
försöka | pogen; proberen; trachten | beproeven; betrachten; getroosten; moeite doen; proberen; stressen; uitproberen |
försöka att göra | pogen; proberen; trachten | |
sträva | pogen; proberen; trachten | ambiëren |
- | proberen; trachten |