Dutch
Detailed Translations for raam from Dutch to Swedish
raam:
-
het raam (vensterruit; venster; ruit)
– uitsparing in muur met glas erin 1 -
het raam (vensterglas; glas; ruit)
fönsterglas-
fönsterglas noun
-
-
het raam (omlijsting; kader; rand; lijst)
– lijst van hout 1
Translation Matrix for raam:
Noun | Related Translations | Other Translations |
fönsterglas | glas; raam; ruit; vensterglas | glas; glazen venster |
fönsterruta | raam; ruit; venster; vensterruit | deelvenster |
glasruta | raam; ruit; venster; vensterruit | ruitje; vierkantje |
inramning | kader; lijst; omlijsting; raam; rand |
Related Words for "raam":
Synonyms for "raam":
Related Definitions for "raam":
Wiktionary Translations for raam:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• raam | → fönster | ↔ Fenster — eine baulich verschieden ausgestaltete verglaste Öffnung in einem Bauwerk, deren hauptsächliche Funktion darin besteht, Licht in das Bauwerk zu führen und dieses zu belüften |
• raam | → fönster; ruta; vindöga; glugg | ↔ window — opening for light and air |
• raam | → fönster | ↔ fenêtre — archi|fr ouverture faite dans certaines parties d’un bâtiment, pour donner du jour et de l’air à l’intérieur. |
ramen:
Conjugations for ramen:
o.t.t.
- raam
- raamt
- raamt
- ramen
- ramen
- ramen
o.v.t.
- raamde
- raamde
- raamde
- raamden
- raamden
- raamden
v.t.t.
- heb geraamd
- hebt geraamd
- heeft geraamd
- hebben geraamd
- hebben geraamd
- hebben geraamd
v.v.t.
- had geraamd
- had geraamd
- had geraamd
- hadden geraamd
- hadden geraamd
- hadden geraamd
o.t.t.t.
- zal ramen
- zult ramen
- zal ramen
- zullen ramen
- zullen ramen
- zullen ramen
o.v.t.t.
- zou ramen
- zou ramen
- zou ramen
- zouden ramen
- zouden ramen
- zouden ramen
en verder
- is geraamd
- zijn geraamd
diversen
- raam!
- raamt!
- geraamd
- ramend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ramen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bedöma | beramen; ramen; schatten; taxeren | |
beräkna | berekenen; ramen; schatten | becijferen; begroten; berekenen; calculeren; factureren; in rekening brengen; rekenen; uitrekenen; uitwerken |
estimera | berekenen; ramen; schatten | |
skatta | beramen; ramen; schatten; taxeren | |
uppskatta | begroten; beramen; berekenen; ramen; schatten; taxeren | afwegen; appreciëren; bepalen; inschatten; op prijs stellen; schatten; waarderen |