Dutch
Detailed Translations for raspen from Dutch to Swedish
raspen:
Conjugations for raspen:
o.t.t.
- rasp
- raspt
- raspt
- raspen
- raspen
- raspen
o.v.t.
- raspte
- raspte
- raspte
- raspten
- raspten
- raspten
v.t.t.
- heb geraspt
- hebt geraspt
- heeft geraspt
- hebben geraspt
- hebben geraspt
- hebben geraspt
v.v.t.
- had geraspt
- had geraspt
- had geraspt
- hadden geraspt
- hadden geraspt
- hadden geraspt
o.t.t.t.
- zal raspen
- zult raspen
- zal raspen
- zullen raspen
- zullen raspen
- zullen raspen
o.v.t.t.
- zou raspen
- zou raspen
- zou raspen
- zouden raspen
- zouden raspen
- zouden raspen
en verder
- is geraspt
- zijn geraspt
diversen
- rasp!
- raspt!
- geraspt
- raspend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for raspen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
riva | scheur; torn | |
skära | sikkel; sikkeltje; snijding; snoeimes | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
raspa | raspen; schaven; schuren | |
riva | raspen; schaven; schuren | aanharken; bekrassen; ergens uitscheuren; inscheuren; knarsen; krassen; scheuren; zich krabben |
skära | raspen; schaven; schuren | afsnijden; doorknippen; een knippend geluid maken; houtsnijden; in hout schrijven; inhakken; inhouwen; kerven; maaien; met effect spelen; snerpen; snijden; snijwerk maken |
söndersmula | raspen; schaven; schuren |
Related Words for "raspen":
rasp:
Translation Matrix for rasp:
Noun | Related Translations | Other Translations |
grov fil | rasp | |
rasp | rasp |