Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. reis:
  2. reizen:
  3. rei:
  4. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for reis from Dutch to Swedish

reis:

reis [de ~] noun

  1. de reis (expeditie; trektocht; mars; )
    resa
  2. de reis (uitstapje; excursie; rit; )
    resa; utflykt; tur; tripp; exkursion

Translation Matrix for reis:

NounRelated TranslationsOther Translations
exkursion dagreis; excursie; gang; reis; rit; tocht; toer; tournee; uitstapje
resa dagreis; excursie; expeditie; gang; mars; reis; rit; tocht; toer; tournee; trektocht; uitstapje
tripp dagreis; excursie; gang; reis; rit; tocht; toer; tournee; uitstapje dagtocht; excursie; uitstapje
tur dagreis; excursie; gang; reis; rit; tocht; toer; tournee; uitstapje buitenkansje; gelukkig toeval; gelukstreffer; mazzel; meevaller; opsteker; rijtoer; ronde; toevalstreffer; tournee; treffer; voordeel
utflykt dagreis; excursie; gang; reis; rit; tocht; toer; tournee; uitstapje dagje uit; dagtocht; excursie; excursies; pleziertocht; rit; rondreis; rondrit; snoepreisje; tochtje; toer; toertje; tour; trip; uitje; uitstapje
VerbRelated TranslationsOther Translations
resa omhoogbrengen; ophogen; rechtop zetten; verhogen

Related Words for "reis":


Related Definitions for "reis":

  1. tocht van de ene plaats naar de andere1
    • onze reis eindigde in Turkije1

Wiktionary Translations for reis:


Cross Translation:
FromToVia
reis resa journey — trip, a voyage
reis resande travel — act of traveling
reis resa voyage — long journey; especially by ship
reis resa; tur ReiseFortbewegung von einem Ausgangspunkt zu einem entfernten Ort mit dortigem Aufenthalt und wieder zurück
reis semester Urlaubkurz für: eine während des Urlaubs[1] unternommene Reise

reis form of reizen:

reizen verb (reis, reist, reisde, reisden, gereisd)

  1. reizen (rondreizen; trekken; zwerven)
    resa omkring; luffa
    • resa omkring verb (reser omkring, reste omkring, rest omkring)
    • luffa verb (luffar, luffade, luffat)

Conjugations for reizen:

o.t.t.
  1. reis
  2. reist
  3. reist
  4. reizen
  5. reizen
  6. reizen
o.v.t.
  1. reisde
  2. reisde
  3. reisde
  4. reisden
  5. reisden
  6. reisden
v.t.t.
  1. heb gereisd
  2. hebt gereisd
  3. heeft gereisd
  4. hebben gereisd
  5. hebben gereisd
  6. hebben gereisd
v.v.t.
  1. had gereisd
  2. had gereisd
  3. had gereisd
  4. hadden gereisd
  5. hadden gereisd
  6. hadden gereisd
o.t.t.t.
  1. zal reizen
  2. zult reizen
  3. zal reizen
  4. zullen reizen
  5. zullen reizen
  6. zullen reizen
o.v.t.t.
  1. zou reizen
  2. zou reizen
  3. zou reizen
  4. zouden reizen
  5. zouden reizen
  6. zouden reizen
en verder
  1. ben gereisd
  2. bent gereisd
  3. is gereisd
  4. zijn gereisd
  5. zijn gereisd
  6. zijn gereisd
diversen
  1. reis!
  2. reist!
  3. gereisd
  4. reizend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for reizen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
luffa reizen; rondreizen; trekken; zwerven
resa omkring reizen; rondreizen; trekken; zwerven bereizen

Related Words for "reizen":


Related Definitions for "reizen":

  1. een tocht maken van de ene plaats naar de andere1
    • Jan reist naar Istanboel1

Wiktionary Translations for reizen:


Cross Translation:
FromToVia
reizen fara fare — to travel
reizen resa journey — to travel, to make a trip or voyage
reizen resa; färdas travel — to be on a journey
reizen fara; färdas travel — to pass from here to there; to transmit
reizen resa voyager — Faire un voyage, se déplacer selon un itinéraire d’une certaine longueur à destination d’une autre ville, d’un autre pays.

rei:

rei [de ~ (m)] noun

  1. de rei (reidans; rondedans)

Translation Matrix for rei:

NounRelated TranslationsOther Translations
ringdans rei; reidans; rondedans

Related Words for "rei":


Wiktionary Translations for rei:


Cross Translation:
FromToVia
rei kor chœur — (musique) troupe de gens qui chanter ensemble.

Related Translations for reis