Dutch
Detailed Translations for ringeloren from Dutch to Swedish
ringeloren:
-
ringeloren (intimideren; tiranniseren)
Conjugations for ringeloren:
o.t.t.
- ringeloor
- ringeloort
- ringeloort
- ringeloren
- ringeloren
- ringeloren
o.v.t.
- ringeloorde
- ringeloorde
- ringeloorde
- ringeloorden
- ringeloorden
- ringeloorden
v.t.t.
- ben geringeloord
- bent geringeloord
- is geringeloord
- zijn geringeloord
- zijn geringeloord
- zijn geringeloord
v.v.t.
- was geringeloord
- was geringeloord
- was geringeloord
- waren geringeloord
- waren geringeloord
- waren geringeloord
o.t.t.t.
- zal ringeloren
- zult ringeloren
- zal ringeloren
- zullen ringeloren
- zullen ringeloren
- zullen ringeloren
o.v.t.t.
- zou ringeloren
- zou ringeloren
- zou ringeloren
- zouden ringeloren
- zouden ringeloren
- zouden ringeloren
en verder
- heb geringeloord
- hebt geringeloord
- heeft geringeloord
- hebben geringeloord
- hebben geringeloord
- hebben geringeloord
diversen
- ringeloor!
- ringeloort!
- geringeloord
- ringelorend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ringeloren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
skälla ut | afsnauwen; uitvallen tegen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
hunsa | intimideren; ringeloren; tiranniseren | |
skälla ut | intimideren; ringeloren; tiranniseren | uitbrander geven; uitfoeteren; uitkafferen; uitschelden; uitvloeken |
trakassera | intimideren; ringeloren; tiranniseren | harrewarren; koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren |
tufsa till | intimideren; ringeloren; tiranniseren |