Summary
Dutch
Detailed Translations for spoed from Dutch to Swedish
spoed:
-
de spoed (snelheid; vaart; tempo; gang)
-
de spoed (haastigheid; haast; ijl; overijling; gehaastheid)
Translation Matrix for spoed:
Noun | Related Translations | Other Translations |
brådska | gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; spoed | drukte; gauwigheid; gebrom; gedrang; gemurmel; geroezemoes; toeloop; toevloed |
fart | gang; snelheid; spoed; tempo; vaart | aandrift; daadkracht; dynamiek; elan; energie; esprit; fut; gloed; kracht; momentum; pit; puf; rijsnelheid; schielijkheid; stuwkracht; vlam; voortstuwing; vuur; werklust |
fläng | gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; spoed | gebrom; gemurmel; geroezemoes |
hast | gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; spoed | |
hastighet | gang; gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; snelheid; spoed; tempo; vaart | gauwigheid; rijsnelheid |
Verb | Related Translations | Other Translations |
brådska | ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden |
Related Words for "spoed":
spoeden:
-
spoeden (snellen)
-
spoeden (jakkeren; reppen; jachten)
trycka på; knuffas; stötas; armbågas; trängas i en folksamling-
trängas i en folksamling verb (tränger i en folksamling, trängde i en folksamling, trängt i en folksamling)
-
spoeden (zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; jachten; reppen; jakkeren; ijlen)
-
spoeden (tot spoed aanzetten; haasten; jachten)
-
spoeden (zich spoeden; haasten; jagen; aanpoten; overhaasten; voortmaken; haast maken; ijlen)
Conjugations for spoeden:
o.t.t.
- spoed
- spoedt
- spoedt
- spoeden
- spoeden
- spoeden
o.v.t.
- spoedde
- spoedde
- spoedde
- spoedden
- spoedden
- spoedden
v.t.t.
- heb gespoed
- hebt gespoed
- heeft gespoed
- hebben gespoed
- hebben gespoed
- hebben gespoed
v.v.t.
- had gespoed
- had gespoed
- had gespoed
- hadden gespoed
- hadden gespoed
- hadden gespoed
o.t.t.t.
- zal spoeden
- zult spoeden
- zal spoeden
- zullen spoeden
- zullen spoeden
- zullen spoeden
o.v.t.t.
- zou spoeden
- zou spoeden
- zou spoeden
- zouden spoeden
- zouden spoeden
- zouden spoeden
en verder
- ben gespoed
- bent gespoed
- is gespoed
- zijn gespoed
- zijn gespoed
- zijn gespoed
diversen
- spoed!
- spoedt!
- gespoed
- spoedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze