Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. stormlopen:
  2. stormloop:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for stormlopen from Dutch to Swedish

stormlopen:

stormlopen [de ~] noun, plural

  1. de stormlopen (runs)

stormlopen verb (loop storm, loopt storm, liep storm, liepen storm, stormgelopen)

  1. stormlopen
    rusa; störta; storma
    • rusa verb (rusar, rusade, rusat)
    • störta verb (störtar, störtade, störtat)
    • storma verb (stormar, stormade, stormat)

Conjugations for stormlopen:

o.t.t.
  1. loop storm
  2. loopt storm
  3. loopt storm
  4. lopen storm
  5. lopen storm
  6. lopen storm
o.v.t.
  1. liep storm
  2. liep storm
  3. liep storm
  4. liepen storm
  5. liepen storm
  6. liepen storm
v.t.t.
  1. heb stormgelopen
  2. hebt stormgelopen
  3. heeft stormgelopen
  4. hebben stormgelopen
  5. hebben stormgelopen
  6. hebben stormgelopen
v.v.t.
  1. had stormgelopen
  2. had stormgelopen
  3. had stormgelopen
  4. hadden stormgelopen
  5. hadden stormgelopen
  6. hadden stormgelopen
o.t.t.t.
  1. zal stormlopen
  2. zult stormlopen
  3. zal stormlopen
  4. zullen stormlopen
  5. zullen stormlopen
  6. zullen stormlopen
o.v.t.t.
  1. zou stormlopen
  2. zou stormlopen
  3. zou stormlopen
  4. zouden stormlopen
  5. zouden stormlopen
  6. zouden stormlopen
en verder
  1. ben stormgelopen
  2. bent stormgelopen
  3. is stormgelopen
  4. zijn stormgelopen
  5. zijn stormgelopen
  6. zijn stormgelopen
diversen
  1. loop storm!
  2. loopt storm!
  3. stormgelopen
  4. stormlopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for stormlopen:

NounRelated TranslationsOther Translations
anstormning runs; stormlopen
rusa scheutje
rusning runs; stormlopen drukte; gedrang; toeloop; toevloed
störta landing; terechtkomen; tuimelen; val; vallen
tillströmning runs; stormlopen het toestromen; het toevloeien
VerbRelated TranslationsOther Translations
rusa stormlopen aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; tempo maken; tempomaken; tot spoed aanzetten; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
storma stormlopen aanvallen; attaqueren; bestormen; donderen; ketteren; overvallen; razen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren; woeden
störta stormlopen kelderen; naar beneden storten; neerstorten; neervallen; op de grond vallen; steil afhellen; steil vallen; sterk in waarde dalen

Related Words for "stormlopen":


stormlopen form of stormloop:

stormloop [de ~ (m)] noun

  1. de stormloop (bestorming; aanval; run; )
    stormning

Translation Matrix for stormloop:

NounRelated TranslationsOther Translations
stormning aanval; attaque; bestorming; offensief; run; stormaanval; stormloop

Related Words for "stormloop":


Wiktionary Translations for stormloop:


Cross Translation:
FromToVia
stormloop anfall; angrepp; attack assautattaque pour emporter de vif force une ville, une place de guerre, une position, etc.