Summary
Dutch
Detailed Translations for takel from Dutch to Swedish
takel:
-
de takel (hijsblok; katrol; takelblok; hijstoestel)
Translation Matrix for takel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
hissblock | hijsblok; hijstoestel; katrol; takel; takelblok | |
talja | hijsblok; hijstoestel; katrol; takel; takelblok | poelie |
Related Words for "takel":
takelen:
-
takelen (met een takel ophijsen)
Conjugations for takelen:
o.t.t.
- takel
- takelt
- takelt
- takelen
- takelen
- takelen
o.v.t.
- takelde
- takelde
- takelde
- takelden
- takelden
- takelden
v.t.t.
- heb getakeld
- hebt getakeld
- heeft getakeld
- hebben getakeld
- hebben getakeld
- hebben getakeld
v.v.t.
- had getakeld
- had getakeld
- had getakeld
- hadden getakeld
- hadden getakeld
- hadden getakeld
o.t.t.t.
- zal takelen
- zult takelen
- zal takelen
- zullen takelen
- zullen takelen
- zullen takelen
o.v.t.t.
- zou takelen
- zou takelen
- zou takelen
- zouden takelen
- zouden takelen
- zouden takelen
en verder
- ben getakeld
- bent getakeld
- is getakeld
- zijn getakeld
- zijn getakeld
- zijn getakeld
diversen
- takel!
- takelt!
- getakeld
- takelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for takelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
dra upp | op komen zetten | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
dra upp | met een takel ophijsen; takelen | hijsen; hoger draaien; lichten; naar boven brengen; naar boven leiden; naar boven trekken; naar boven voeren; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogdraaien; omhooghalen; omhoogrennen; omhoogrukken; omhoogsnellen; omhoogtrekken; opdraaien; openbreken; openleggen; ophijsen |
hala upp | met een takel ophijsen; takelen | omhoogrennen; omhoogsnellen |
hissa upp | met een takel ophijsen; takelen | heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; omhoogrukken; opheffen; optillen; tillen |
lyfta upp | met een takel ophijsen; takelen | heffen; hijsen; lichten; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoogheffen; omhoogrukken; omhoogtillen; opheffen; optillen; samenvouwen; tillen |