Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. thuisbezorgen:


Dutch

Detailed Translations for thuisbezorgen from Dutch to Swedish

thuisbezorgen:

thuisbezorgen verb (bezorg thuis, bezorgt thuis, bezorgde thuis, bezorgden thuis, thuisbezorgd)

  1. thuisbezorgen (bezorgen; brengen; afleveren; bestellen; rondbrengen)
    leverera; ge; överlämna; lämna ut; lämna över
    • leverera verb (levererar, levererade, levererat)
    • ge verb (ger, gav, givit)
    • överlämna verb (överlämnar, överlämnade, överlämnat)
    • lämna ut verb (lämnar ut, lämnade ut, lämnat ut)
    • lämna över verb (lämnar över, lämnade över, lämnat över)
  2. thuisbezorgen (bestellen; brengen; afgeven; )
    hemleverera
    • hemleverera verb (hemlevererar, hemlevererade, hemlevererat)

Conjugations for thuisbezorgen:

o.t.t.
  1. bezorg thuis
  2. bezorgt thuis
  3. bezorgt thuis
  4. bezorgen thuis
  5. bezorgen thuis
  6. bezorgen thuis
o.v.t.
  1. bezorgde thuis
  2. bezorgde thuis
  3. bezorgde thuis
  4. bezorgden thuis
  5. bezorgden thuis
  6. bezorgden thuis
v.t.t.
  1. heb thuisbezorgd
  2. hebt thuisbezorgd
  3. heeft thuisbezorgd
  4. hebben thuisbezorgd
  5. hebben thuisbezorgd
  6. hebben thuisbezorgd
v.v.t.
  1. had thuisbezorgd
  2. had thuisbezorgd
  3. had thuisbezorgd
  4. hadden thuisbezorgd
  5. hadden thuisbezorgd
  6. hadden thuisbezorgd
o.t.t.t.
  1. zal thuisbezorgen
  2. zult thuisbezorgen
  3. zal thuisbezorgen
  4. zullen thuisbezorgen
  5. zullen thuisbezorgen
  6. zullen thuisbezorgen
o.v.t.t.
  1. zou thuisbezorgen
  2. zou thuisbezorgen
  3. zou thuisbezorgen
  4. zouden thuisbezorgen
  5. zouden thuisbezorgen
  6. zouden thuisbezorgen
en verder
  1. ben thuisbezorgd
  2. bent thuisbezorgd
  3. is thuisbezorgd
  4. zijn thuisbezorgd
  5. zijn thuisbezorgd
  6. zijn thuisbezorgd
diversen
  1. bezorg thuis!
  2. bezorgt thuis!
  3. thuisbezorgd
  4. thuisbezorgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for thuisbezorgen:

NounRelated TranslationsOther Translations
överlämna afdracht; inlevering
VerbRelated TranslationsOther Translations
ge afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen aangeven; aanreiken; afgeven; doneren; geven; komen tot; leveren; overgeven; overhandigen; reiken; schenken; toesteken
hemleverera afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; overhandigen; thuisbezorgen
leverera afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen aanleveren; afgeven; afleveren; bezorgen; brengen; geven; inleveren; leveren; overhandigen; schenken; toeleveren; verlenen; verstrekken
lämna ut afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen
lämna över afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen geven; schenken; verlenen; verstrekken
överlämna afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen aangeven; aanreiken; afgeven; consigneren; geven; in consignatie zenden; overgeven; overhandigen; toesteken