Dutch
Detailed Translations for uithaal from Dutch to Swedish
uithaal:
Translation Matrix for uithaal:
Noun | Related Translations | Other Translations |
slag | dreun; opdonder; slag; uithaal; vuistslag | aard; dreun; drevels; duw; duwtje; geklots; hengst; jens; klap; klop; knal; lel; mep; muilpeer; opdoffers; opdonder; opdonders; opduvel; opduvels; oplawaai; oplawaaien; pets; peut; pol; por; revers; shocks; soort; stempels; stoot; stootje; tik; toegebrachte klap; zet |
uithalen:
-
uithalen (leeghalen; leegmaken; ledigen)
-
uithalen (loshalen)
-
uithalen (naar buiten halen)
-
uithalen (uitspoken)
-
uithalen (lostornen; losmaken; uittrekken; tornen; loskrijgen)
Conjugations for uithalen:
o.t.t.
- haal uit
- haalt uit
- haalt uit
- halen uit
- halen uit
- halen uit
o.v.t.
- haalde uit
- haalde uit
- haalde uit
- haalden uit
- haalden uit
- haalden uit
v.t.t.
- heb uitgehaald
- hebt uitgehaald
- heeft uitgehaald
- hebben uitgehaald
- hebben uitgehaald
- hebben uitgehaald
v.v.t.
- had uitgehaald
- had uitgehaald
- had uitgehaald
- hadden uitgehaald
- hadden uitgehaald
- hadden uitgehaald
o.t.t.t.
- zal uithalen
- zult uithalen
- zal uithalen
- zullen uithalen
- zullen uithalen
- zullen uithalen
o.v.t.t.
- zou uithalen
- zou uithalen
- zou uithalen
- zouden uithalen
- zouden uithalen
- zouden uithalen
en verder
- ben uitgehaald
- bent uitgehaald
- is uitgehaald
- zijn uitgehaald
- zijn uitgehaald
- zijn uitgehaald
diversen
- haal uit!
- haalt uit!
- uitgehaald
- uithalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze