Dutch
Detailed Translations for uitwas from Dutch to Swedish
uitwas:
-
de uitwas (buitensporigheid; exces; uitspatting; buitenissigheid)
Translation Matrix for uitwas:
Noun | Related Translations | Other Translations |
excess | buitenissigheid; buitensporigheid; exces; uitspatting; uitwas | |
omåttlighet | buitenissigheid; buitensporigheid; exces; uitspatting; uitwas | grenzeloosheid; mateloosheid |
utsvävning | buitenissigheid; buitensporigheid; exces; uitspatting; uitwas | |
överdrift | buitenissigheid; buitensporigheid; exces; uitspatting; uitwas | hyperbool; overdrevenheid; overdrijving |
överflödighet | buitenissigheid; buitensporigheid; exces; uitspatting; uitwas |
uitwas form of uitwassen:
-
uitwassen (wassen)
-
uitwassen
Conjugations for uitwassen:
o.t.t.
- was uit
- wast uit
- wast uit
- wassen uit
- wassen uit
- wassen uit
o.v.t.
- waste uit
- waste uit
- waste uit
- wasten uit
- wasten uit
- wasten uit
v.t.t.
- heb uitgewassen
- hebt uitgewassen
- heeft uitgewassen
- hebben uitgewassen
- hebben uitgewassen
- hebben uitgewassen
v.v.t.
- had uitgewassen
- had uitgewassen
- had uitgewassen
- hadden uitgewassen
- hadden uitgewassen
- hadden uitgewassen
o.t.t.t.
- zal uitwassen
- zult uitwassen
- zal uitwassen
- zullen uitwassen
- zullen uitwassen
- zullen uitwassen
o.v.t.t.
- zou uitwassen
- zou uitwassen
- zou uitwassen
- zouden uitwassen
- zouden uitwassen
- zouden uitwassen
en verder
- ben uitgewassen
- bent uitgewassen
- is uitgewassen
- zijn uitgewassen
- zijn uitgewassen
- zijn uitgewassen
diversen
- was uit!
- wast uit!
- uitgewassen
- uitwassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitwassen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
tvätta bort | uitwassen; wassen | |
tvätta rent | uitwassen; wassen | |
tvätta ut | uitwassen |