Dutch
Detailed Translations for vegeteren from Dutch to Swedish
vegeteren:
-
vegeteren
Conjugations for vegeteren:
o.t.t.
- vegeteer
- vegeteert
- vegeteert
- vegeteren
- vegeteren
- vegeteren
o.v.t.
- vegeteerde
- vegeteerde
- vegeteerde
- vegeteerden
- vegeteerden
- vegeteerden
v.t.t.
- heb gevegeteerd
- hebt gevegeteerd
- heeft gevegeteerd
- hebben gevegeteerd
- hebben gevegeteerd
- hebben gevegeteerd
v.v.t.
- had gevegeteerd
- had gevegeteerd
- had gevegeteerd
- hadden gevegeteerd
- hadden gevegeteerd
- hadden gevegeteerd
o.t.t.t.
- zal vegeteren
- zult vegeteren
- zal vegeteren
- zullen vegeteren
- zullen vegeteren
- zullen vegeteren
o.v.t.t.
- zou vegeteren
- zou vegeteren
- zou vegeteren
- zouden vegeteren
- zouden vegeteren
- zouden vegeteren
en verder
- ben gevegeteerd
- bent gevegeteerd
- is gevegeteerd
- zijn gevegeteerd
- zijn gevegeteerd
- zijn gevegeteerd
diversen
- vegeteer!
- vegeteert!
- gevegeteerd
- vegeterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vegeteren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
vegetera | vegeteren | |
växa | vegeteren | groeien; groot worden; opgroeien; volgroeien; volwassen worden |