Summary
Dutch to Swedish: more detail...
- verbruik:
- verbruiken:
-
Wiktionary:
- verbruik → konsumtion
- verbruiken → förbruka
Dutch
Detailed Translations for verbruik from Dutch to Swedish
verbruik:
-
het verbruik (consumptie)
-
het verbruik
-
het verbruik
Translation Matrix for verbruik:
Noun | Related Translations | Other Translations |
användning | consumptie; verbruik | aanwenden; aanwending; behandeling; gebruik; hantering; in gebruik nemen; inzet; taalgebruik; toepassing |
förbrukning | consumptie; verbruik | gebruik; verbruikt |
konsumtion | consumptie; verbruik |
Related Words for "verbruik":
Wiktionary Translations for verbruik:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verbruik | → konsumtion | ↔ consumption — the act of consuming something |
• verbruik | → konsumtion | ↔ consumption — the amount consumed |
verbruiken:
-
verbruiken (consumeren; gebruiken)
-
verbruiken (opmaken; doorjagen)
Conjugations for verbruiken:
o.t.t.
- verbruik
- verbruikt
- verbruikt
- verbruiken
- verbruiken
- verbruiken
o.v.t.
- verbruikte
- verbruikte
- verbruikte
- verbruikten
- verbruikten
- verbruikten
v.t.t.
- heb verbruikt
- hebt verbruikt
- heeft verbruikt
- hebben verbruikt
- hebben verbruikt
- hebben verbruikt
v.v.t.
- had verbruikt
- had verbruikt
- had verbruikt
- hadden verbruikt
- hadden verbruikt
- hadden verbruikt
o.t.t.t.
- zal verbruiken
- zult verbruiken
- zal verbruiken
- zullen verbruiken
- zullen verbruiken
- zullen verbruiken
o.v.t.t.
- zou verbruiken
- zou verbruiken
- zou verbruiken
- zouden verbruiken
- zouden verbruiken
- zouden verbruiken
diversen
- verbruik!
- verbruikt!
- verbruikt
- verbruikend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze